Zij was een charmante vrouw die een verantwoordelijke baan had gehad in het hotelwezen, maar daarmee was gestopt zodra ze met de goed boerende zakenman was getrouwd. Ze leek wat losgezongen van de realiteit en de maatschappelijke ontwikkelingen. Ook leek ze gewend aan mannelijke aandacht. Veel animo om zelf weer te gaan werken had zij niet, dat kon het verhaal van haar advocaat niet echt verbloemen.
De rechter pikte dat ook op. Hij zei: “Van de advocaten heb ik alles gehoord, maar ik zou zo graag van u weten: wat wilt u nu echt gaan doen?” De rechter was een man, evenals haar advocaat. Zij voelde zich op haar gemak en zei: “Ik heb tropenjaren gehad; kinderen verzorgd, verhuisd, naast mijn man gestaan in zijn baan; natuurlijk een heel mooi leven gehad met veel reizen en noem maar op. Nu zijn de kinderen het huis uit en ik ben blij dat ik ook van al die sociale verplichtingen verlost ben. Ik ga eindelijk eens rust nemen en ben er heel erg aan toe om een spirituele en culturele wereldreis te gaan maken.” Helaas, dat was niet het goede antwoord.
Had haar advocaat de tijd genomen om haar toekomstvisie met haar te bespreken, dan had hij haar hiervoor kunnen behoeden. Het was voor alle aanwezigen duidelijk, dat deze vrouw geen enkele intentie had om in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien door te gaan werken en zich zo nodig om- of bij te scholen, terwijl er binnen de hotelketen, waar zij had gewerkt, geschikte vacatures waren met mogelijkheden tot bijscholing. Zij rekende erop om tot in lengte van jaren onderhouden te worden. De rechter bepaalde dat zij werd geacht om binnen drie jaar in haar eigen onderhoud te voorzien; in die tijd werd de alimentatie geleidelijk afgebouwd. Hij vond dat ze, indien nodig, haar vermogen maar moest aanspreken om haar inkomen verder aan te vullen.
17 mei 2018